Wetenschap
Natuur & milieu

Opinie: Grootschalig mesttransport past niet in kringlooplandbouw

Kunnen we het mestprobleem in de Nederlandse landbouw oplossen door mest naar Noord-Frankrijk en Duitsland te exporteren? Nee, vindt Gatze Lettinga, emeritus hoogleraar Milieutechnologie, dan gaan we voorbij aan belangrijke principes van de kringlooplandbouw.

©Shutterstock

Onderstaande tekst is een ingezonden stuk aan Resource van Gatze Lettinga. (Update 19 maart 2018: tekst is verbeterd en uitgebreid.)

In zijn artikel “Mest is meer dan afval” in de NRC (28-11-2017) stelt Schlatmann dat de kern van het ‘mestprobleem’ in Nederland gezocht moet worden in de Europese en Nederlandse regelgeving, omdat hierdoor een groot deel van de geproduceerde mest als afval wordt aangemerkt. Voor de nuttige aanwending van deze grondstoffen is simpelweg veel te weinig ‘ruimte’ beschikbaar. Voor veel ondernemers in de sector wordt de afzet van mest daardoor een dusdanig hoge kostenpost, dat ze door fraudering onder de regelgeving proberen uit te komen.

Mestoverschotten

Voor een duurzaam functionerende intensieve veehouderij zou volgens Schlatmann Noordwest Europa als afzetgebied voor de Nederlandse ‘mestoverschotten’ kunnen gaan dienen, aangezien volgens hem wijnboeren en akkerbouwers in Noord-Frankrijk en Duitsland om betaalbare meststoffen staan te springen. Onze mestoverschotten zouden daardoor weer de waardevolle bron van ‘schaarse’ mineralen en organische stof worden die ze in feite zijn.

Hier wringt echter de schoen, deze oplossing deugt niet. In regio’s met excessieve vormen van intensieve veehouderij en daaraan gerelateerde akkerbouw met zijn monoculturen (InVA) kan namelijk nooit worden voldaan aan één van de meest essentiële voorwaarde van “echte duurzaamheid”, t.w. de noodzaak van het tot stand brengen en houden van een goede balans tussen de hoeveelheid uit mest vrijkomende nutriënten enerzijds en de binnen de bedrijven en/of regio’s beschikbare arealen (te bemesten) grond anderzijds.

Transport

Schlatmann’s oplossing vergt duur en kwetsbaar grootschalig transport en bovendien suggereert hij dat op deze wijze InVA-praktijken in stand mogen worden gehouden, terwijl ze naast dit grootschalige transport juist ook nog aan diverse andere wezenlijke criteria van duurzaamheid niet beantwoorden, zoals voldoende dier-, boer-, milieu- en landschapvriendelijkheid, het minimaliseren van import van goedkoop veevoer uit verre ontwikkelingslanden, dat onder vaak sociaal laakbare en onduurzame omstandigheden is geproduceerd. Bovendien kunnen/moeten we weten, dat met deze InVA-praktijken de lokale voedselproductie in tal van Europese landen/regio’s en in diverse ontwikkelingslanden om zeep wordt gebracht.

Brundtland

Dit alles vloekt met de Brundtland’s duurzaamheidsvisie (1987). Naast beperking van grootschalig transport van import van grondstoffen (veevoer) en export van producten, zou de agrarische sector zich volgen Brundtland ook moeten richten op kringloopsluiting, maar dan wel zoveel mogelijk op regionale schaal. Daarmee dringt de vraag zich op welke omvang regio’s mogen beslaan, mag het geheel NW-Europa zijn? Minister Bukman heeft tijdens zijn ministerschap (1990-1996) ervaren dat uit drijfmest te produceren (we beschikten toen al vergaand over de daarvoor vereiste technologieën van mestverwerking) mineraalrijke mestkorrels nergens in Europa kostendekkend waren te slijten en/of vanuit Rotterdam naar ontwikkelingslanden verscheept konden worden.

De cruciale vraag m.b.t. de grootschalige InVA-praktijken is hoe ‘we’ op sociaal-economische verantwoorde en moreel acceptabele wijze kunnen voldoen aan Brundtland’s criteria. Het gaat Brundtland om het ‘welzijn van alle komende generaties’ in onze (te ?) snel globaliserende wereld. Brundtland’s duurzaamheidvisie vereist, de commissie stelt dat zelf, zeer drastische maatschappelijke aanpassingen, zo drastisch, dat de moed je in de schoenen zakt. Het is echter kiezen of delen, we mogen niet langer de kop in het zand steken.

Gatze Lettinga, emeritus hoogleraar Milieutechnologie van WUR

Urgent

Op een of andere manier zou onze honderd jarige WUR hierin wereldwijd het richting gevende universitaire instituut behoren te zijn/worden. Het is urgent daartoe de juiste(re) weg(en) te vinden en op te gaan; we beschikken over unieke kennis, rancuneus omkijken naar wat er is mis gegaan heeft geen zin, evalueren wel. Iedere mondige medewerker binnen de WUR kan voor zich zelf vast stellen waarmee hij/zij in het licht van ‘die criteria’ maar beter zou kunnen stoppen; ontzettend moeilijk natuurlijk, iedereen is enorm afhankelijkheid van externe financiering. Bestuurders staan voor een nog immensere klus, maar er is voor hen geen ontkomen aan.

Leave a Reply


Je moet inloggen om een comment te plaatsen.