Organisatie
Achtergrond

Waar blijft het onderwijsgeld?

Het aantal studenten groeit. De universiteit krijgt daar extra geld voor en verhoogt elk jaar het onderwijsbudget van de leerstoelgroepen. Toch nemen die groepen nauwelijks meer docenten aan. Waar blijft dat onderwijsgeld? Resource ging op onderzoek uit.
Albert Sikkema

tekst Albert Sikkema illustratie Paul Gerlach

Sinds een jaar overlegt de centrale medezeggenschap van Wageningen University & Research, de WUR Council, met de raad van bestuur over een weerbarstig dossier. Het aantal Wageningse studenten blijft groeien met zo’n 5 tot 10 procent per jaar. Meer studenten betekent meer onderwijs. De raad van bestuur financiert deze onderwijsgroei. Groeit het aantal studenten dat onderwijs krijgt van een leerstoelgroep, dan krijgt die leerstoelgroep extra geld. Langs die lijn is het onderwijsbudget van WUR verhoogd van 30 miljoen euro in 2006 naar 53 miljoen in 2016. En dit jaar verdeelt het bestuur zelfs 59 miljoen voor onderwijs over de leerstoelgroepen.

Toch klagen de leerstoelgroepen steen en been over de toenemende onderwijsbelasting en werkdruk. Het aantal studenten groeit, maar het aantal medewerkers niet, zo luidt de klacht. En dat klopt. In 2013 werkten er 3014 mensen bij de universiteit, blijkt uit het jaarverslag. Drie jaar later was het aantal medewerkers gedaald met 140, terwijl er in die periode 1500 studenten bijkwamen. Kijk je alleen naar het aantal docenten, dan blijkt dat ook dat niet meegroeide. In 2010 had de universiteit een student-stafratio van 1 docent op 12 studenten, in 2017 was dat 1 docent op 17 studenten.

‘De huisvestigingskosten blijven maar stijgen’

Dure gebouwen

Waar blijft al het extra onderwijsgeld, als dat niet aan extra onderwijspersoneel wordt uitgegeven? Ivonne Rietjens, hoogleraar Toxicologie, weet precies waar ze het extra geld de afgelopen jaren voor heeft gebruikt: Helix. De netto huisvestingslasten van haar groep, die in 2016 verhuisde naar het nieuwe gebouw op de campus, zijn gestegen van 174 duizend euro in 2011 naar 242 duizend euro in 2017. Dat is een verschil van 68 duizend euro; daar had ze ook een fulltime medewerker voor kunnen aannemen.

De huisvestingskosten blijven maar stijgen, constateert Rietjens. Dit jaar betaalt haar leerstoelgroep 375 duizend euro bruto voor de huisvesting in Helix. Van dat bedrag vergoedt het universiteitsbestuur 100 duizend euro, zodat haar groep netto 275 duizend moet betalen. ‘Waar denkt de raad van bestuur dat wij dat geld ieder jaar vandaan halen?’, vraagt Rietjens. De universiteit geeft haar leerstoelgroep met de ene hand wel extra onderwijsgeld, maar neemt met de andere hand extra geld voor huisvesting af.

Dat beeld wordt bevestigd door Rietjens collega Sacco de Vries, hoogleraar bij de leerstoelgroep Biochemie. Ook hij geeft aan dat de huisvestings- en overheadkosten van zijn groep ieder jaar omhoog gaan. Bovendien wordt het personeel ieder jaar duurder. ‘Je kunt dus nooit een docent aanstellen zonder zwaar in de min te gaan. Dat wordt daarom meestal niet toegestaan door de directie van de kenniseenheid.’

Radix

Het lijkt erop dat meer leerstoelgroepen uit de kenniseenheid Agrotechnology & Food Sciences Group hun extra onderwijsgeld hebben moeten besteden aan hun nieuwe onderkomen op de campus. Stapsgewijs is de rekening de afgelopen jaren verhoogd naar de hoge vierkantemeterprijzen in Helix. Leerstoelgroepen uit andere kenniseenheden hebben zo’n prijsstijging al eerder meegemaakt. Zo gingen de huisvestingskosten van de plantenwetenschappers fors omhoog toen ze in 2009 verhuisden naar Radix op de campus, maar die stijging is inmiddels gestopt. ‘De huisvestingskosten in Radix vallen mee’, zegt Niels Anten, hoogleraar Crop & Weed Ecology. ‘Dat wil zeggen: ze zijn exorbitant hoog, maar stijgen de laatste jaren niet, behalve als je extra vierkante meters moet huren door de studentengroei.’

‘Een ICT-account is in vier jaar 23 procent duurder geworden’

ICT-kosten

De hoogleraren in de Plant Sciences Group geven dus een ander antwoord op de vraag waar het extra onderwijsgeld is gebleven. Dat geld gaat deels op aan toenemende ICT-kosten, zegt entomologiehoogleraar Marcel Dicke. ‘Een account kostte in 2014 nog 995 euro per jaar en dit jaar 1219 euro; dat is een prijsstijging van 23 procent!’ Bovendien maken de leerstoelgroepen met veel thesisstudenten extra kosten voor materialen. ‘Per student geven we daar meer aan uit dan wat er aan onderwijsvergoeding binnenkomt.’

De meeste leerstoelgroepen wijzen meer dan één oorzaak aan voor het verdampen van het extra onderwijsgeld. Bij de groep van Niels Anten stijgen bijvoorbeeld de basiskosten voor het onderwijs elk jaar, evenals als de salariskosten. Bij de groep van Rik Leemans, hoogleraar Milieusysteemanalyse, tikken de hogere personeelskosten nog iets zwaarder door. Net als sommige andere groepen heeft hij veel medewerkers die in tenure track zitten. Als die succesvol zijn, maken ze promotie en kosten ze meer.

Grote verschillen

Toch zijn er ook leerstoelgroepen die wel extra onderwijspersoneel hebben aangesteld. Zoals de leerstoelgroep Celbiologie en Immunologie. ‘We hebben een gestage groei van het onderwijsgeld gehad’, legt hoogleraar Geert Wiegertjes uit. ‘Met name het eerstejaarsvak Celbiologie groeit, dat wordt inmiddels gevolgd door 800 studenten. We hebben nu een onderwijsmedewerker aangenomen op een vast contract voor drie dagen per week die volledig wordt ingezet in het onderwijs.’

De Wageningse onderwijsdirecteur Arnold Bregt heeft onderzoek gedaan naar de besteding van het onderwijsgeld en kan verklaren waarom sommige leerstoelgroepen wel kunnen investeren in docenten en andere niet. Hij ontdekte dat de werkdruk per opleiding sterk verschilt. De student-stafratio in het bacheloronderwijs was afgelopen jaar gemiddeld 1 op 11 en is dus nagenoeg onveranderd sinds 2010, maar de verhouding in het masteronderwijs is 1 docent op 20 studenten, met uitschieters naar 25 en 30 studenten. Het knelpunt zit dus in de masterfase, concludeert Bregt.

Leerstoelgroepen met populaire en brede bachelor-vakken krijgen veel extra onderwijsgeld en kunnen vaak een extra docent aanstellen. Leerstoelgroepen met veel masterstudenten, die veel thesisonderzoek moeten begeleiden, krijgen minder vergoed en kunnen geen extra docent aannemen.

‘Steeds vaker zetten leerstoelgroepen alle vaste staf in op onderwijs’

Thesisonderwerpen

Bij dit knelpunt in de masterfase komt nog een ander probleem, analyseert Bregt. Leerstoelgroepen met veel thesisstudenten hebben ook veel onderzoek nodig; ze hebben onderwerpen nodig waarop ze de studenten kunnen begeleiden. Bregt kent leerstoelgroepen die niet genoeg thesisonderwerpen meer hebben voor hun MSc-studenten, mede omdat ze hebben ingeboet op onderzoek.

Ook dit kan de onderwijsdirecteur onderbouwen met cijfers. Het aantal assistenten in opleiding (aio’s) van de universiteit is de afgelopen drie jaar met 100 gedaald. Juist deze aio’s dragen thesisonderwerpen aan en begeleiden masterstudenten. Deze daling valt niet meteen op, omdat het totale aantal promovendi in Wageningen ongeveer gelijk is gebleven. Het aantal niet bij de universiteit aangestelde promovendi is namelijk juist gestegen, maar die externe PhD’ers hebben niet of nauwelijks een rol in het onderwijs. Minder aio’s betekent dus dat de onderwijscapaciteit van veel leerstoelgroepen is gedaald.

Minder contractonderzoek

Hoe is die daling van het aantal aio’s ontstaan? Hier biedt de jaarrekening van de universiteit inzicht. Het academische contractonderzoek kromp tussen 2013 en 2016 met 24 miljoen euro. Onderzoekers hebben steeds meer moeite om hun onderzoeksvoorstel gehonoreerd te krijgen, mede omdat belangrijke onderzoekfondsen en de technologische topinstituten zijn weggevallen. En die onderzoeksopdrachten werden meestal door aio’s uitgevoerd.

Tot vijf jaar geleden groeide het Wageningse onderzoek mee met het Wageningse onderwijs, maar daarna kreeg de universiteit de rekening gepresenteerd van het topsectorenbeleid van het ministerie van Economische Zaken, dat een half miljard euro bezuinigde op kennisontwikkeling. Deze ontwikkeling vertaalde zich direct in een dalend aantal aio’s op de universiteit, constateert Bregt. In 2007 had de WUR 490 aio’s in dienst, dat groeide naar 883 aio’s in 2014, waarna het aantal weer daalde naar 623 in 2017.

Van deze afname van het contractonderzoek had de ene leerstoelgroep meer last dan de andere. Een groep met veel contractonderzoek en veel masterstudenten had de afgelopen jaren een probleem. Groepen met minder contractonderzoek en veel grote eerstejaars vakken hadden minder financiële pijn. Zij konden de afgelopen jaren wel extra personeel aannemen dat zich exclusief op onderwijs richt. En dat zie je ook terug in de cijfers. In 2007 had de universiteit 51 van deze docenten in dienst, in 2017 was dat aantal gegroeid naar 119 docenten. Maar deze toename is onvoldoende om de groei van het onderwijs op te vangen.

Matching

Recent onderzoek van het Rathenau Instituut legde nog een bestemming van het extra onderwijsgeld bloot. Universiteiten steken een deel van dat geld in de matching van onderzoeksprojecten. Oorzaak: onderzoekfinanciers als Europese Unie, NWO en topsectoren financieren maar een deel van de goedgekeurde onderzoeksprojecten en verlangen van de universiteiten dat die zelf geld bijpassen. Deze matching kost de universiteiten steeds meer, berekende het Rathenau Instituut: voor elke euro die de universiteiten binnenhalen aan contractonderzoek, leggen ze 74 cent bij uit eigen vermogen.

In feite is dit een toelichting op de constatering van Bregt dat het contractonderzoek van de universiteit is gedaald. De universiteiten, waaronder WUR, halen minder opdrachten binnen, maar krijgen per onderzoeksopdracht ook een kleiner percentage vergoed. Dat leidt in het geval van de WUR tot 24 miljoen euro minder contractonderzoek in drie jaar tijd.

Het Rathenau-rapport suggereert dat de universiteiten extra onderwijsgeld besteden aan onderzoek, dat er daarom een onderwijsprobleem is en dat de overheid het extra onderwijsgeld moet oormerken voor onderwijs om het probleem op te lossen. In die redenering gaat Rathenau er echter vanuit dat de onderzoeksinkomsten gelijk zijn gebleven. In werkelijkheid krijgen de groepen meer onderwijsgeld maar minder onderzoeksgeld binnen. Ze besteden ook minder tijd aan onderzoek. Bregt: ‘Vroeger lag bij veel groepen de nadruk op onderzoek en deden een paar mensen de grote vakken. Steeds vaker zetten de leerstoelgroepen in drukke perioden alle vaste staf in op onderwijs. Er wordt wel gewoon onderwijs geleverd.’ Kortom: het extra geld gaat ook naar de reeds aanwezige vaste staf die minder onderzoeksopdrachten binnenhaalt en meer onderwijs geeft.

Instroom beperken?

Wat moet er dan gebeuren? Volgens Bregt kan de universiteit ‘aan twee grote knoppen draaien’ om de druk van de onderwijsketel te halen. Ze kan instroom van studenten beperken of de staf bij de leerstoelgroepen verhogen. Voor dat laatste kiezen de raad van bestuur en de WUR Council: dit jaar krijgen alle leerstoelgroepen er 25.000 euro bij. ‘Dat is stabiel geld waarmee ze een halve docent kunnen bekostigen.’

Het is echter de vraag of dit genoeg is. Hoogleraar Sacco de Vries meent van niet. Hij wijst erop dat een junior docent ruim 50.000 euro per jaar kost en dat de leerstoelgroep daar nog eens 34,8 procent overhead bovenop aan de kenniseenheid moet betalen. ‘Die 25.000 euro van de raad van bestuur is dus net voldoende voor een derde docent.’ Hij vindt de bijdrage volstrekt onvoldoende om de reeds aanwezige studenten en de nog te verwachten groei op te vangen.

Het extra onderwijsgeld gaat op aan… 1. Hogere huisvestingskosten 2. Hogere ICT-kosten 3. Hogere salarissen 4. Extra bachelordocenten 5. Vast personeel dat minder onderzoeksgeld binnenhaalt en meer onderwijs geeft

Leave a Reply


Je moet inloggen om een comment te plaatsen.