Wetenschap
Achtergrond
Dier

Vrijwillig weidevogels redden, werkt niet

De nieuwe regels voor agrarisch natuurbeheer, ingevoerd op 1 januari, zijn goed voor de weidevogels en de biodiversiteit, zeggen ecologen David Kleijn en Jos Hooijmeijer. Toch gaan ze niet ver genoeg. ‘Boeren worden niet onder druk gezet om een hoogwaterpakket af te sluiten.’
Albert Sikkema

Foto: Guy Ackermans

Kamervraag aan Resource

Doorgaans stellen ze hun vragen aan het kabinet, maar sinds kort kunnen Tweede Kamerleden ook aan Resource een vraag stellen. Ditmaal wil PvdA-Kamerlid Henk Leenders weten: Verbetert de huidige regeling voor agrarisch natuurbeheer het biologische leven van planten en dieren op het platteland?

Alle Nederlandse boeren konden tot voor kort subsidie krijgen voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer. In ruil voor een vergoeding beschermden ze dan bijvoorbeeld weidevogelnesten of legden ze bloemrijke akkerranden aan. Dat beleid heeft echter niet kunnen voorkomen dat de biodiversiteit op het platteland afnam en dat het aantal weidevogels – zoals de grutto, kievit en veldleeuwerik – sinds 1990 ruim 60 procent is gedaald.

Om die reden is de regeling voor agrarisch natuurbeheer per 1 januari aangepast. Alleen boeren in kerngebieden, waar de kans op natuurherstel groot is, kunnen nog subsidie aanvragen. Bovendien is het aantal doelsoorten voor natuurbehoud beperkt tot 67. Dit betreft soorten die Nederland volgens internationale verdragen moet beschermen. En ten slotte gaat het geld niet langer naar individuele boeren, maar naar collectieven van boeren die een gebiedsplan en gebiedsofferte maken.

Grondwaterstand

‘In grote lijnen zijn deze aanpassingen een verbetering’, zegt David Kleijn, hoogleraar Plantenecologie en natuurbeheer in Wageningen. ‘Het is goed dat de subsidies nu worden geconcentreerd in gebieden met potentie. Je moet alleen investeren in gebieden waar de ecologische randvoorwaarden voor natuurbescherming aanwezig zijn.’ Ook de focus op doelsoorten is goed, omdat de boeren daardoor beter moeten aangeven hoe ze die soorten gaan beschermen. Verder heeft een collectief van boeren als voordeel dat je makkelijker maatregelen in een groter gebied kunt nemen, zegt Kleijn.

Hij heeft de afgelopen jaren veel onderzoek gedaan naar de afname van het aantal weidevogels in ons land en ziet nog een belangrijke verbetering in de nieuwe regeling. ‘Er is nu eindelijk een vergoeding voor het verhogen van de grondwaterstand. Dat is heel belangrijk, want dat vertraagt de gewasgroei, waardoor boeren later gaan maaien. Sinds het begin van de jaren tachtig zijn boeren in het voorjaar vijftien dagen eerder gaan maaien. De weidevogels hebben die trend niet gevolgd. Vroeger kwamen de kuikens van de grutto elf dagen voor de eerste maaidatum uit, nu is dat gemiddeld twee dagen na de eerste maaidatum. De kans dat de eieren of kuikens onder de maaimachine belanden, is dus veel groter. Bovendien is de vegetatie nu veel hoger en dat maakt het moeilijker voor de kuikens om hun kostje te vinden. Ook in dat opzicht is verhoging van het waterpeil essentieel.’

Turbogras

Jos Hooijmeijer, weidevogelbioloog aan de Rijksuniversiteit Groningen, ziet net als Kleijn duidelijke voordelen aan het nieuwe beleid. Hooijmeijer volgt sinds 2004 de populatieontwikkeling van de grutto in Zuidwest-Friesland. ‘Voor een goed weidevogelbeheer heb je grote gebieden nodig van minimaal 500 hectare. Nu is het vaak zo dat er wel kuikens opgroeien in een natuurreservaat of bij een boer die goed op weidevogels past. Maar als ze zich verspreiden over het omringende boerenland, krijgen ze onvoldoende bescherming. Rond die groeikernen heb je boeren nodig die een zwaar pakket beheersmaatregelen afsluiten.’

Verhoging van de grondwaterstand is essentieel

Met een ‘zwaar pakket’ doelt Hooijmeijer op drie maatregelen die moeten zorgen dat er meer gruttokuikens overleven. ‘Je krijgt alleen veel gruttokuikens als je een kruidenrijk grasland hebt met een hoog waterpeil en een uitgesteld maairegime. Daar doen grutto’s het twee keer zo goed als op eenzijdige raaigras van melkveehouders die een maximale productie nastreven en vroeg willen maaien. In dat turbogras lopen weidevogels een groeiachterstand op, omdat ze moeilijker aan de kost komen. En als ze de maaimachine overleven, worden ze vaak opgegeten door predatoren op de grote, open vlakte.’

Vrijwillig

Probleem is echter dat er onvoldoende wordt gestuurd op het afsluiten van zo’n zwaar pakket, zegt Hooijmeijer. Dat vindt ook Kleijn. ‘Een blijvend minpunt is dat de regeling voor agrarisch natuurbeheer een vrijwillig karakter heeft. Zo zetten de provincies, die de regeling uitvoeren, geen druk op boeren om een hoogwaterpakket af te sluiten. Veel boeren willen dat niet, omdat ze dan minder eiwitrijk voer hebben in het voorjaar.’

Bovendien, vervolgt Kleijn, hebben de provincies onvoldoende gestuurd op beheersovereenkomsten in gebieden rond natuurreservaten. ‘Ik had gehoopt dat terreinbeheerders zoals Staatsbosbeheer en Natuurmonumenten gingen deelnemen aan de collectieven, maar dat is nog niet gebeurd. Een gemiste kans.’

Beide ecologen denken dat de huidige regeling niet tot verhoging van het aantal weidevogels zal leiden, hoogstens tot vertraging van de afname. Hoe het dan wel moet? Kleijn: ‘De provincies moeten vol inzetten op boeren die natuurdoelen willen halen, in plaats van boeren die “wel zo’n natuurpakketje erbij willen”. Verder moet er onderzoek komen naar hoogwaterlandbouw. De meeste weidevogels zitten in veengebieden waar een lage waterstand leidt tot bodemdaling en CO2-uitstoot. Als je dit landschap wilt behouden, dan moet je de grondwaterstand verhogen en de landbouw aanpassen.’

Hooijmeijer pleit voor beleid dat natuur-inclusieve landbouw stimuleert. ‘We moeten het landbouwbeleid in Europa koppelen aan maatschappelijke diensten, zodat je EU-subsidies kunt geven voor het behoud van weidevogels. Verder moet je de kosten van de melkveehouderij eerlijker in beeld brengen. De verborgen kosten – watervervuiling, bemaling, bodemdaling, gezondheidsproblemen, landbouwsubsidies, biodiversiteitsverlies en uitstoot van broeikasgassen – zijn hoog. Die kosten moet je verrekenen, want nu weegt het agrarisch natuurbeheer niet op tegen de marktkrachten richting intensivering en maximalisatie van de melkproductie.’

FrieslandCampina

Hens Runhaar, buitengewoon hoogleraar Beheer van biodiversiteit en agrarisch landschap in Wageningen, kijkt met een bestuurskundige bril naar het natuurbeheer. Hij ziet een rol voor ngo’s en het bedrijfsleven. ‘Je moet je realiseren dat de subsidieregeling voor agrarisch natuurbeheer geldt voor hooguit zevenduizend boeren die een tiende van het landbouwareaal in beheer hebben. Je hebt meerdere sturingsopties nodig.’

Runhaar noemt als voorbeeld de coalitie van de Vogelbescherming met zo’n honderd melkveehouders die samen aan weidevogelbeheer werken. ‘En FrieslandCampina werkt aan een puntensysteem voor melkveehouders die verduurzamen. Weidevogels beschermen kan daar onderdeel van zijn. Die boeren krijgen dan een bonus op de melkprijs. Ik zie veel potentie in zo’n regeling, want FrieslandCampina heeft een enorme sturingskracht.’ Runhaar sluit niet uit dat zuivelbedrijven over enkele jaren weidegangmelk op de markt brengen, waarbij de consument meebetaalt aan het behoud van de grutto.

Leave a Reply


Je moet inloggen om een comment te plaatsen.