Wetenschap - 1 januari 1970
Splinters
Splinters
Op een tafel in het steriel ogende geurlaboratorium van het Instituut voor Milieu- en Agritechniek (IMAG-DLO) staat een sissend apparaat, waaruit twee metalen kelken steken. Het zit met slangen aan een met lucht gevulde doorzichtige teflon zak, die in een grote cilinder van zwart plastic zit. Als er een pieptoon klinkt, doemt er vanachter een schot een student op, die zijn neus in een van de kelken steekt en geconcentreerd inhaleert. Vervolgens besnuffelt hij de binnenkant van de andere kelk en drukt op een paar knopjes, waarna hij weer verdwijnt achter het schot. Als opnieuw een piep klinkt, treedt de volgende snuffelaar aan
Het apparaat is een olfactometer, genoemd naar de menselijke reukzenuw, de nervus olfactoris. Het verdunt lucht uit de plastic zak in de cilinder met schone lucht en spuit die vervolgens in een van de kelkjes. In de andere kelk biedt het apparaat de snuffelaars alleen schone lucht aan
Met een knopje geven we aan of we wel of niet iets ruiken en zo ja, uit welke kelk, verheldert snuffelaar Erik Oosterink, opkijkend uit een boek over Chinese geneeskunde dat hij bestudeert terwijl hij wacht tot hij weer aan de beurt is. Met een ander knopje geven we aan of we twijfelen of we iets ruiken of niet. Op deze manier onderzoekt het geurlab hoe vaak een luchtmonster uit een stal verdund moet worden voordat het gros van de mensen niets meer ruikt. Overheden en stalontwerpers gebruiken de informatie om stankoverlast te beperken
De neus is de enige betrouwbare sensor om te meten of iets wel of niet te ruiken is, stelt ing. Johannus Klarenbeek, hoofd van het geurlab, terwijl hij kijkt naar de besturingscomputer op de tafel naast de olfactometer. Er zijn ook wel elektronische neuzen. Alleen kunnen die maar twintig tot dertig stoffen waarnemen, die bovendien qua chemische structuur dicht bij elkaar moeten liggen. Wij mensen kunnen van een mengsel met wel honderdvijftig componenten in een onderdeel van een seconde zeggen of we iets ruiken of niet.
Hij wijst naar een zwartwitfoto aan de muur: een groep jonge mensen zit op tuinstoelen in een tentje naast een stal. Op hun hoofd hebben ze een helm met een slang eraan die naar de stal voert en in hun hand een knopje dat verbonden is met een registratieapparaat. Vroeger deden we het zo, maar het slepen met de apparatuur was nogal duur en de meetomstandigheden waren niet goed te controleren.
Daarom brengen de onderzoekers van het IMAG de stalgeur tegenwoordig middels teflon zakken naar een snuffelpanel in het geurlab. Ik haalde eens een luchtmonster op in het grensgebied met Duitsland, waar de terroristische organisatie Rote Armee Fraction actief was, herinnert Klarenbeek zich, terwijl hij kijkt hoe de olfactometer langzaam de stallucht uit teflon zak zuigt. De politie was er flink aan het controleren en hield ook mij aan. Ze keken naar de met lucht gevulde plastic zakken in mijn busje en vroegen wat erin zat. Het lag op mijn lippen om gifgas te zeggen, maar het leek me beter om dat voor me te houden. Dus zei ik eerlijk: varkensstalgeur; nou, daar begrepen ze niet veel van.
Maar ook met varkensstalgeur moet je oppassen, weet snuffelaar Oosterink. De eerste keer dat ik hier kwam, stak ik nietsvermoedend m'n neus in die kelk en snoof eens flink. Toen kreeg ik me toch een gore strontlucht in mijn neus. Sindsdien ben ik wat voorzichtiger.
Toch is het nog niet zo'n slecht baantje, meent student Lonneke Nielesen, die het tijdschrift Weekend bestudeert. Ze werkt ook in cafo 't Gat, waar ze meer verdient. Maar hier kun je tenminste studeren. Dit baantje is ook ideaal na brakke avonden: ik ben al menig keer in slaap gevallen. Dat geeft niets, want iemand wekt je vanzelf.
Oosterink beaamt het en kijkt berustend naar de klok die even over elf aanwijst. Tja, we moeten vandaag negen meetseries, dus ik denk dat ik hier nog wel tot vier uur zit. Het is niet echt inspirerend, maar ook niet echt inspannend. Laat dat duidelijk zijn. E.R., foto G.A
Karretjes op rare plekken, mensen die staan te praten voor de schappen zodat niemand erbij kan; zeker toen ik tien jaar geleden net in Nederland woonde, was elk bezoek aan de supermarkt een bron van frustratie. Ik kwam altijd moe, met het zweet op mijn rug, terug van de boodschappen. Het lijkt of Nederlanders zich niet bewust zijn van de persoonlijke ruimte die mensen om zich heen voelen. Ze leven meer in hun eigen wereldje en lijken zich niet bewust van de aanwezigheid van anderen
Als ze zien dat je erdoor moet, halen ze het karretje wel weg, maar sorry is er niet bij. Dat geeft je het gevoel dat jij problemen maakt. Als het karretje jou in de weg staat, is dat jouw probleem. Ze geven zelfs geen hint dat ze gezien hebben dat je er last van had
Engelsen en Amerikanen maken altijd uitgebreide excuses. Als je toevallig iemand aanraakt in een Engelse supermarkt volgen er van twee kanten veelvuldige verontschuldigingen. Het sorry is niet van de lucht. Bij Nederlanders lijkt het niet op te komen om excuses te maken. Op straat zie je hetzelfde. Het lijkt wel of niemand aan de kant gaat voor anderen. Ik ben in de winkelstraat altijd degene die aan de kant gaat als er iemand aankomt.