Wetenschap - 5 maart 2009
SLOPPENBEWONERS BANG OM IN MARGE TE VERDWIJNEN
Het leven in een krottenwijk wordt bepaald door de angst om door alles en iedereen verlaten te worden. Als de bewoners contact zoeken met mensen buiten de sloppen, hopen ze niet alleen op materieel voordeel maar ook op erkenning als mens. Dat concludeert antropoloog ir. Martijn Koster, die anderhalf jaar in een krottenwijk in het Braziliaanse Recife woonde.
Sloppenbewoners worden door de middenklasse gestigmatiseerd en gezien als gevaarlijke criminelen, als vies en lui. Kortom, als de antithese van de beschaafde wereld. Dat blijkt ook uit de hulpprogramma’s voor de bewoners. Die zijn goed bedoeld, maar er klinkt in door dat de sloppenbewoners normen en waarden moeten worden bijgebracht, aldus Koster, die verbonden is aan de leerstoelgroep Rurale ontwikkelingssociologie.
In werkelijkheid zijn de bewoners lang niet zo crimineel en gevaarlijk als gedacht, stelt hij. Ze zijn vooral bang om door niemand meer gezien te worden en volledig in de marge te verdwijnen. Daarom proberen ze contacten te leggen met mensen die beter af zijn, mensen van buiten de sloppenwijk. Het gaat ze daarbij niet alleen om materiële zaken, maar ook om de behoefte erkend te worden als mens.
De brug tussen de sloppenwijk en de buitenwereld wordt vooral geslagen door lokale gemeenschapsleiders. Formeel bestaan die niet, maar informeel worden ze gezien als de reddingsboei van de krottenbewoners. Zij leggen contacten met ambtenaren, politici en andere mensen van buiten de wijk, wat de bewoners toegang tot de nodige middelen biedt en het gevoel geeft gezien te worden. / Joris Tielens
Martijn Koster promoveert op vrijdag 6 maart bij prof. Thomas Blom Hansen, hoogleraar antropologie aan de UvA.