Wetenschap - 27 maart 2008
Plaag kiest plant en vice versa
De smaakmakers in vele koolsoorten bepalen door welke groepen insecten de planten vooral worden aangevreten. Elk type glucosinolaat heeft een voordeel, maar ook een nadeel. Deze Cruyffiaanse wijsheid ontdekte biologe dr. Hanneke van Leur in haar promotieonderzoek naar vraatremmende of –stimulerende stoffen in de kruisbloemige plant gewoon Barbarakruid.

Toch blijkt er op verschillende plaatsen in Nederland Barbarakruid te groeien dat een andere glucosinolaat aanmaakt: gluconasturtiine. Chemisch gezien is het verschil miniem, maar het betekent wel dat rupsen van de koolmot deze planten probleemloos kunnen eten. Van Leur onderzocht bij het Nederlands Instituut voor Ecologie (NIOO-KNAW) in Heteren hoe de twee chemotypes naast elkaar kunnen blijven bestaan.
Uit experimenten in een proeftuin blijkt dat planten van het chemotype dat gluconasturtiine produceert juist minder worden belaagd door specialistische insecten als aardvlooien, galmuggen en larven van de wortelvlieg. Kool- en perzikluizen hebben geen duidelijke voorkeur voor een van de beide types. Van Leur concludeert daarom dat beide typen hun eigen chemische kracht en zwakte hebben en dat de vraag of dit in het veld voordeel oplevert afhankelijk is van de aanwezige plaagpopulaties.
Zij heeft ook de kandidaatsgenen geïdentificeerd die bepalen welke stof de plant aanmaakt. ‘Dat is interessant voor veredelaars, want glucosinolaten zijn de smaakstoffen in alle kruisbloemigen waar ook de gezondheidsclaims van bijvoorbeeld broccoli op berusten. Als het ene type een positief gezondheidseffect heeft en het andere negatief, dan wil je daarop kunnen sturen. Insecten weten het verschil, maar ik kan het zelf niet proeven.’