Organisatie
Achtergrond

Pioniers in het verre oosten

Wie op de campus rondloopt of de Wageningse onderzoeksprojecten doorneemt, kan het niet ontgaan: Wageningen en China hebben een bijzondere band. Minder bekend is dat die relatie begon met de persoonlijke vriendschappen van Wageningse onderzoekers en hun Chinese promovendi. Drie van hen doen hun verhaal.
Albert Sikkema

Erosiebestrijding: de herstelde terrassen van het Loess Plateau.

Foto’s: Nico Heerink

In 1997 stuurde de Chinese Yuling Bai een brief aan Evert Jacobsen, hoogleraar Plantenveredeling, met het verzoek om te mogen promoveren in Wageningen. ‘Ik kende Wageningen helemaal niet en wilde eigenlijk naar de Verenigde Staten’, zegt Yuling Bai, die inmiddels bijna 17 jaar in Wageningen werkt. ‘Maar het wetenschappelijk comité dat de beurs toekende, vond dat je voor tuinbouw­onderzoek naar Nederland moest, dat was top of the world.’

Het comité wist kennelijk waar het over sprak. Het kleine Nederland was in de jaren negentig al de tweede exporteur van landbouwproducten ter wereld. Daar kon China heel wat van leren, vonden de communistische leiders. Chinese delegaties kwamen daarom naar Nederland om een kijkje te nemen in de kassen. Daarnaast werden er verkenners op pad gestuurd, ook naar Wageningen.

Onderzoeker Qu Futian was een van hen. Hij kwam terecht bij ontwikkelingseconoom Nico Heerink. ‘Futian moest zijn ogen goed de kost geven in Nederland, had zijn meerdere gezegd’, vertelt Heerink. Maar het profijt bleek uiteindelijk twee kanten op te werken, want toen Qu weer vertrok nodigde hij Heerink, met wie hij inmiddels bevriend was geraakt, uit om langs te komen bij Nanjing Agricultural University. Dat leidde uiteindelijk tot een gezamenlijk onderzoek rond duurzaam landgebruik.’ Heerink: ‘Qu Futian heeft veel deuren voor ons geopend.’

Een andere verkenner kwam terecht bij Arthur Mol, hoogleraar Milieubeleid. ‘In 1995 deed de Chinese studente Zhang Lei een afstudeervak bij mij voor de MSc-opleiding Environmental Sciences. Ze was een gemiddelde student, maar een hele goede netwerker en al tijdens de studie wist zij mij ervan te overtuigen dat ik China moest bezoeken. Dus ging ik daar in 1996 voor het eerst naartoe. Bijna alleen maar fietsen, koude hotels, nauwelijks mensen die Engels spraken, maar toch zeer indrukwekkend. Tijdens dat eerste bezoek heb ik eigenlijk de basiscontacten gelegd voor mijn huidige netwerk in China.’

President

Inmiddels is Arthur Mol een grote naam in China. Hij werkt samen met de Chinese Academy of Sciences en is al jaren gasthoogleraar Milieubeleid, tegenwoordig op Tsinghua University waar het leidinggevende kader in China wordt opgeleid. Op die prestigieuze universiteit is een van zijn promovendi inmiddels hoogleraar en een van zijn vroege contacten president. ‘Dat helpt bij samenwerking. Dan ben je hoger afgedekt en krijg je meer voor elkaar.’

Mol is een van de weinige Nederlanders van wie een boek is vertaald in het Chinees. Zijn leerboek over ecologische modernisering, waarbij ontwikkeling en milieubeheer hand in hand gaan, is verplichte kost voor milieustudenten in China. Hij gaat elk jaar gemiddeld drie keer naar China.Nico Heerink zit zelfs structureel vier maanden per jaar in China. Iedere zomer, van begin mei tot begin september, is hij te vinden op Nanjing Agricultural University of Zhejiang University. De ontwikkelingseconoom geeft als gasthoogleraar les op beide universiteiten, en schrijft artikelen met zijn Chinese collega’s.

Gedurende de lange tijd dat ze in China komen, zagen Heerink en Mol hoe het land langzamerhand veranderde, zich meer openstelde voor invloeden van buitenaf. Maar grootschalige internationale onderzoeksprogramma’s zijn nog betrekkelijk zeldzaam, weet Mol. ‘Het land is terughoudend met het inhuren van buitenlandse kennis. Dat gebeurt maar mondjesmaat.’

In plaats daarvan zet China vol in op promotieonderzoek door ruimhartig beurzen te verstrekken voor een verblijf aan een buitenlandse universiteit. Daarbij maakt het land handig gebruik van de zogenaamde ‘sandwichbeurs’, waarbij de promovendus het eerste en vierde jaar in Wageningen zit maar tussendoor onderzoek doet in China. Enerzijds leert de promovendus daarbij de Westerse manier van onderzoek doen en de Engelse taal, zodat hij aansluiting vindt op de internationale kenniseconomie. Maar anderzijds onderzoekt de promovendus een relevant vraagstuk in China. Dat geeft China direct bruikbaar onderzoek en het verkleint de kans op een brain drain van Chinees onderzoekstalent.

Ook Evert Jacobsen ziet de wetenschappelijke ontwikkeling van China. Een veredelingsindustrie die in kennis investeert is er nu bijvoorbeeld nauwelijks. ‘China doet landbouwkundig onderzoek zoals wij het vijftig jaar geleden deden’, zegt Jacobsen. ‘De onderzoeksinstituten van de staat ontwikkelen nieuwe rassen, terwijl de veredelingsbedrijven zich beperken tot het verkopen van zaad.’ Dat verandert razendsnel, weet hij, mede door de komst van buitenlandse veredelingsbedrijven en de fusies van Chinese zaadfirma’s met overheidsinstituten.

Verandering

Arthur Mol stelt vast dat de fase van ontwikkelingssamenwerking in elk geval voorbij is. ‘China gelooft heilig in de kenniseconomie. Meer dan Nederland. Dat maakt het een interessant werkgebied voor ons: het heeft een grote dynamiek en de ontwikkeling gaat heel hard. Chinezen zijn constant aan het vernieuwen, want ze leren razendsnel. Bovendien doen ze leuke experimenten. Zo houden ze, om het aantal auto’s terug te dringen, een veiling van nummerplaten. En ook: elke dag mag twintig procent van de auto’s niet rijden om de smog terug te dringen. Ik ben dan benieuwd: werkt dat? En hoe lang?’

Nu nog vormen honderden promovendi een verbinding tussen China en Wageningen, maar volgens Heerink is die succesformule binnenkort voorbij. ‘De meeste Chinese studenten zijn heel erg op de arbeidsmarkt gericht. Na hun MSc willen ze een baan vinden, trouwen en een auto en een huis kopen. Dat geeft aanzien. Een PhD-positie, waarbij ze nog vier jaar in relatieve armoede moeten leven, ambiëren ze steeds minder. Daarom is het tegenwoordig moeilijk om goede mensen te vinden voor een sandwich-PhD.’

De pioniers van weleer zijn in elk geval goed terechtgekomen. Qu Futian, is inmiddels burgemeester van een Chinese provinciestad van 5,5 miljoen inwoners. Zhang Lei, de eerste Chinese studente bij Milieukunde die Arthur Mol uitnodigde in China, promoveerde in Wageningen en is nu associate professor op Renmin University in Beijing. ‘Ik werk nog steeds veel met haar samen’, zegt Mol. Yuling Bai bleef na haar promotie in Wageningen. Ze is benoemd tot universitair hoofddocent en doet nu een tenure track om persoonlijk hoogleraar te worden bij Plantenveredeling. Maar nog elk jaar gaat ze terug naar haar universiteit in Henan, ze beschouwt het als een eer om daar les te geven.

Om een inhaalslag in de voedselproductie te maken, keek China naar Nederland.

Omgangsvormen

Chinezen en Nederlanders lijken op elkaar, vindt Arthur Mol. ‘Beiden zijn heel doelgericht, willen problemen oplossen en zijn gedreven om iets voor elkaar te krijgen.’ Maar Chinezen zijn wel omfloerster, vindt Nico Heerink. ‘Ik kwam er al snel achter dat als ik iets vraag aan mijn Chinese collega’s en het antwoord ‘no problem’ is, dan kost het hen veel inspanning om het gedaan te krijgen. Als ze ‘maybe’ antwoorden, dan kan het echt niet.’ Een andere les is dat je als buitenlander nooit je Chinese partner publiekelijk moet afvallen. ‘Je kunt niet in het openbaar negatief over iemand spreken, want dan bezorg je deze persoon gezichtsverlies. Onder vier ogen kun je wel heel duidelijk zijn.’ Deze regel gaat ook op voor het land China. ‘In het openbaar moet je ook geen kritiek leveren op China, je moet als buitenstaander niet aan komen met advies in de trant van: je moet dit en dat doen. Nee, je werkt samen met lokale partners en die partners kunnen invloed uitoefenen op het beleid.’ Die partners zijn over het algemeen heel nationalistisch, zegt Mol. ‘Ze hebben intern veel kritiek op de overheid en de partij, maar als een buitenstaander het zegt, worden ze boos.’

Leave a Reply


Je moet inloggen om een comment te plaatsen.