Wetenschap
Achtergrond

Mooie cijfers voor Wagenings onderzoek

De onderzoekskwaliteit van deze universiteit wordt steeds hoger, afgaande op het oordeel van de visitatiecommissies. Ze beoordelen jaar liefst twintig leerstoelgroepen als ‘excellent’. Reden voor blijheid. Al kun je ook de vraag stellen of de visitatiecijfers aan inflatie onderhevig zijn.
Albert Sikkema

Eens in de zes jaar komen zo’n zestig buitenlandse wetenschappers naar Wageningen om de onderzoekskwaliteit te beoordelen. Ze krijgen van tevoren een dik pak papier van de onderzoekschool en bijbehorende leerstoelgroepen – de zelfevaluatie – en praten gedurende een vierdaags bezoek met onderzoeksdirecteuren, hoogleraren, wetenschappelijke staf en promovendi. Daarna doen ze aanbevelingen aan de scholen en beoordelen ze de groepen op hun wetenschappelijke kwaliteit, maatschappelijke relevantie en levensvatbaarheid. Een goede beoordeling geeft de hoogleraar wetenschappelijk aanzien en kan helpen om nieuwe onderzoekaanvragen gehonoreerd te krijgen. Lage cijfers leiden tot lastige vragen van het management en een bescheiden positie op de wetenschappelijke apenrots.

Bij de nieuwste beoordeling springen een paar dingen in het oog. Zo wezen de internationale vakbroeders ditmaal twintig excellente Wageningse groepen aan. Zes jaar geleden waren dat er nog negen. Zes jaar geleden zaten de meeste excellente groepen in de onderzoekscholen Experimental Plant Sciences (EPS) en Voedings-, Levenmiddelen- en Agrotechnologie en Gezondheid (VLAG). Dit jaar zitten er excellente groepen in bijna alle onderzoekscholen. Alleen het Wageningen Institute of Animal Sciences (WIAS) heeft geen groep met een excellente beoordeling op alle drie de criteria.

NIET VERGELIJKEN

Dit zegt echter niet dat WIAS er slechter voorstaat dan de andere scholen. De beoordelingen van de onderzoekscholen laten zich onderling eenvoudigweg niet vergelijken. Om te beginnen zijn de dierwetenschappers aanwijsbaar strenger beoordeeld dan andere onderzoekscholen. De WIAS-commissie gaf alleen een 1 (excellent) als een groep ‘een van de meest invloedrijke onderzoeksgroepen in de wereld is op dit specifi eke onderzoeksveld’. ‘We denken dat andere commissies minder strikt zijn’, schrijft commissievoorzitter Barbara Cannon in het rapport. Ook de commissie die EPS heeft beoordeeld, is streng in de leer. Tijdens de mondelinge presentatie in juni toonde de commissievoorzitter zijn irritatie, omdat de zelfevaluatie te laat was aangeleverd en de commissie te weinig tijd had. Al vóór de cijfers werden uitgedeeld, stond EPS met 0-1 achter.

TOPPERS, STIJGERS EN ACHTERBLIJVERS

toppers, stijgers en achterblijvers*We mogen de leerstoelgroepen niet met elkaar vergelijken, maar wel met zichzelf. Daarom hebben we de cijfers van zes jaar geleden vergeleken met de meest recente cijfers. Zes toppers van zes jaar geleden hebben hun toppositie gehandhaafd: Microbiologie (hoogleraar Willem de Vos), Entomologie (Marcel Dicke), Nematologie (Jaap Bakker), Plantaardige productiesystemen (Ken Giller), Voeding & genomics (Sander Kersten) en Evolutionaire biologie (Ben Scheres). Dan heb je twaalf groepen die zich hebben opgewerkt tot topper. Dat zijn Moleculaire biologie (Ton Bisseling), Bosecologie (Frits Möhren), Natuurbeheer (Frank Berendse), Levensmiddelenchemie (Harry Gruppen), Procestechnologie (Remko Boom), Organische chemie (Han Zuilhof), Fysische chemie en soft matter (Jasper van der Gucht), Toxicologie (Ivonne Rietjens), Educatie- en competentiestudies (Martin Mulder), Besliskunde en logistiek (Jack van der Vorst), Bestuurskunde (Katrien Termeer) en Aquatische ecologie (Marten Scheff er). Als we de halve puntjes in de WIMEK-beoordeling van 2014 naar boven afronden, horen ook Milieubeleid (tot voor kort Arthur Mol) en Milieu-microbiologie (Fons Stams) tot deze topgroepen. Maar wie hebben de meeste vooruitgang geboekt ten opzichte van zes jaar geleden? Dan komt bijvoorbeeld Farming systems ecology (Pablo Tittonell) in beeld. Zes jaar geleden bungelde die groep bijna onderaan met een magere 3 voor wetenschappelijke kwaliteit en relevantie. In de nieuwe lijst stijgt de waardering op alle fronten. Niemand heeft echter meer progressie geboekt dan Bestuurskunde (Katrien Termeer). In 2009 behoorde deze groep tot de mindere goden in Wageningen, dit keer is ze excellent. Uiteraard zijn er ook groepen die minder goed uit de verf komen. Biosystematiek (Erik Schranz) zit nog steeds in de achterhoede, net als Huishoudsociologie (Hilde Bras) en Huishoudeconomie (Gerrit Antonides). Landgebruik (Adri van den Brink) haalt slechtere cijfers dan 6 jaar geleden en de groepen Voedselkwaliteit (Vincenzo Fogliano) en Informatietechnologie (Bedir Tekinerdogan)

kampen met opstart- of omschakelproblemen.*

Onderzoekschool PercOnderzoekschool WIASOnderzoekschool VLAGOnderzoekschool EPSOnderzoekschool WASSOnderzoeksschool WIMEK werd vorig jaar al gevisiteerd. De visitatiecommissie hanteerden toen een andere puntentelling. Destijds gold een 5 als excellent, een 4 als zeer goed, een 3 als goed, een 2 als voldoende en een 1 als onvoldoende. In de nieuwe opzet is 1 excellent, 2 zeer goed, 3 goed en 4 onvoldoende.

Onderzoeksschool WIMEK werd vorig jaar al gevisiteerd. De visitatiecommissie hanteerden toen een andere puntentelling. Destijds gold een 5 als excellent, een 4 als zeer goed, een 3 als goed, een 2 als voldoende en een 1 als onvoldoende. In de nieuwe opzet is 1 excellent, 2 zeer goed, 3 goed en 4 onvoldoende.

Andere commissies waren juist in opperbeste stemming. ‘Het eten was voortreffelijk en dit is de meest uitzonderlijke onderzoekschool die we ooit hebben gezien’, juichte commissievoorzitter Volkmar Wolters over de school Production Ecology and Resource Conservation (PE&RC). Zijn commissie was ‘aangenaam verrast’ door het hoge niveau. Alan Irwin, die de Wageningen School of Social Sciences (WASS) beoordeelde, was ‘zeer onder de indruk’ van de unieke positie van de sociale wetenschappen in de context van een life sciences universiteit. ‘You are ahead of the game.’ Kijk, dan sta je met 1-0 voor. Een ander opvallend verschil betreft het belang dat commissies hechten aan het binnenhalen van kwaliteitsbeurzen – Veni’s, Vidi’s en Vici’s van NWO en ERC-grants van de EU. Voor de ene commissie is dat wel een voorwaarde voor wetenschappelijke excellentie, voor de andere niet. Dat komt omdat het per vakgebied verschilt hoe bijzonder het binnenhalen van zo’n kwaliteitsbeurs is. Daarom wilden de commissies nagaan hoe een Wageningse groep presteert ten opzichte van buitenlandse groepen op dat vakgebied. Aan de hand van deze benchmark moet dan blijken hoe bijzonder een Nature-publicatie of ERC-grant is. Juist in die internationale vergelijking komen veel Wageningse groepen goed voor de dag. Veel groepen hebben zich verbeterd ten opzichte van zes jaar geleden. Die groepen hebben de adviezen van de vorige commissie ter harte genomen en hun papers in betere tijdschriften gepubliceerd.

De groepen die de vorige keer een slechte score haalden, zijn verbeterd of verdwenen

Johan van Arendonk

INFLATIE

Johan van Arendonk, Dean of Science van de universiteit, is zeer tevreden over de uitkomsten. ‘In grote lijnen hebben we het uitstekend voor elkaar. De begeleiding van de promovendi is uitstekend en de wetenschappelijke staf is toegewijd, constateren alle commissies.’ Bovendien hebben veel groepen hard gewerkt om de kwaliteit te verbeteren, constateert Van Arendonk. ‘De groepen die de vorige keer een slechte score haalden, zijn verbeterd of verdwenen.’ Toch kun je ook beredeneren dat er kwaliteitsinflatie heeft plaatsgevonden. Maar liefst twintig van de negentig Wageningse groepen zijn excellent. Misschien is dat logisch, gelet op de hoge scores van Wageningen UR in de internationale rankings, maar wellicht is het ook overdreven. Groepen die drie keer een 2 krijgen, zijn volgens de regels ‘zeer goed’, maar vormen wel de middenmoot in de lijstjes. Geen enkele groep krijgt een onvoldoende – een 4 – voor kwaliteit en relevantie, maar uit de toelichting kun je opmaken dat een 3 – offi cieel: ‘goed’ – eigen- lijk een bespreekgeval is. Soms is zo’n 3 het gevolg van een hoogleraarswissel, een trage opvolging of een koerswijziging – commissies houden daar niet van. Maar soms is er meer aan de hand: een gedateerde onderzoekslijn, te klein, te weinig publicaties en promovendi, geen talent in de tenure track. Dat zijn aanwijzingen dat het predicaat ‘goed’ eigenlijk niet meer goed genoeg is.

LESSEN

Maar of een groep nu excellent, zeer goed of goed is, alle groepen krijgen verbeterpunten van de commissie. Als je die adviezen groepeert, dan zijn er algemene lessen te trekken voor de universiteit. Zo wijzen meerdere commissies erop dat relatief veel van de aangenomen promovendi en postdocs in Wageningen zijn opgeleid. Is deze ‘inteelt’ terecht of zien we betere, externe kandidaten over het hoofd? Van Arendonk: ‘De vraag is of we de beste promovendi en postdocs binnenhalen. Om dat te bereiken, moet je open werven, en meer doen dan het plaatsen van een advertentie.’ Ook adviseren de commissies dat de leerstoelgroepen meer gaan samenwerken om nieuwe kennisvelden te onderzoeken en impact te realiseren. En de promovendi moeten leren om hun onderzoek in een breder wetenschappelijk en maatschappelijk plaatje te plaatsen. Tot slot kan de maatschappelijke relevantie van het Wageningse onderzoek verder toenemen. Van Arendonk: ‘Veel groepen hebben geworsteld met de vraag hoe ze hun maatschappelijke relevantie in beeld konden krijgen. De commissies zeggen: dat betekent niet dat je toegepast onderzoek moet doen. Je moet juist fundamenteel onderzoek doen, in afstemming met de maatschappij, want die heeft juist behoefte aan fundamentele kennis. Daar moet je dus in blijven investeren.’

EEN TOPGROEP SMEDEN IN ZES JAAR

Zes jaar geleden kreeg de leerstoelgroep Bestuurskunde nog een lage beoordeling van de internationale visitatiecommissie. Dit jaar is ze excellent. Wat is het geheim? Hoogleraar Katrien Termeer legt uit.

‘Toen we de vorige keer werden beoordeeld, waren we drie jaar oud. We hadden wel onderzoekideeën, maar konden niet veel aantonen. Dus kregen we een 3 voor onderzoekkwaliteit en maatschappelijke relevantie. De groep was een paar dagen teleurgesteld, maar toen zeiden de jonge medewerkers: kom op, de volgende keer zijn we excellent. En dat voornemen is uitgekomen.

We zijn strategischer gaan publiceren, alleen in tijdschriften met een hoge impact factor. Daarbij lukte het om zowel te publiceren in de basistijdschriften – voor bestuurskundigen – als in de interdisciplinaire tijdschriften op het gebied van voedsel en klimaat. Zodat we in beide werelden een bijdrage gingen leveren. Ook zorgden we ervoor dat we onze projecten in dialoog met beleidmakers en het bedrijfsleven gingen opzetten, zodat de maatschappelijke relevantie in feite was ingebakken in het project.

Cruciaal was verder dat de groep tot een gezamenlijk theoretisch verhaal kwam. Zes jaar geleden hadden de stafmedewerkers ieder hun eigen bestuurskundige theorie. We hebben nu een gezamenlijk theoretisch model waarin we aangeven waaraan de governance van de vraagstukken die wij bestuderen moet voldoen. Dat helpt enorm, omdat we nu samen werken aan een gemeenschappelijk verhaal.’

Leave a Reply


Je moet inloggen om een comment te plaatsen.