Organisatie
Achtergrond

Het verstands­huwelijk dat stand hield

Het is misschien wel de belangrijkste datum in de geschiedenis van deze organisatie: 29 april 1998. DLO en universiteit gingen samen verder. Het was een gearrangeerd huwelijk waar niet iedereen even gelukkig mee was, maar succes bleef niet uit.

Wie nu studeert of hier onlangs is komen werken, kan het zich nauwelijks voorstellen, maar het had een haar gescheeld of Wageningen UR had nooit bestaan. De universiteit zou dan zijn verdeeld over Utrecht en Nijmegen, de DLO-instituten zouden zijn opgegaan in TNO en NVWA. De huidige campus zou dan een kaal landschap zijn gebleven, aan de rand van Wageningen, een stadje dat buiten de Gelderse vallei alleen geassocieerd zou blijven met de capitulatie. In 1995 was dat een reëel vooruitzicht. In de ministerraad stelde onderwijsminister Ritzen meermaals voor om de kleinste universiteit onder te brengen bij de Utrechtse faculteit Diergeneeskunde. Volgens Ritzen was het onverantwoord om een universiteit te laten voortbestaan waar minder dan vijfhonderd studenten instromen. In mei 1996 stuurden Utrechtse universiteitsbestuurders zelfs een brief naar Wageningen waarin ze een ‘alliantie’ voorstelden – waarbij ze wel opmerkten dat de Utrechtse faculteit Diergeneeskunde per jaar net zoveel studenten afwees als dat er in Wageningen begonnen. En als de landbouwuniversiteit naar OC&W gaat, zo dachten ambtenaren van het ministerie van LNV toen hardop, dan kunnen de DLO-instituten bij TNO ondergebracht worden. Ging het zo slecht dan? Ja. Begin jaren negentig draaiden de DLO-instituten stevig verlies. Wat nu DLO is, bestond toen uit wel vijftig stichtingen, van grote instituten als ID-Lelystad (diergezondheid), IBN (bos en natuur) en CPRO (gewassen) tot kleine proefboerderijen voor praktijkonderzoek naar aspergeteelt of varkenshouderij. Die hadden allemaal een eigen bestuur. Bovendien werkten ze niet erg commercieel. Op dat gebied had de vanzelfsprekende en relatief grote overheidsbijdrage ze lui gemaakt. Bovendien was landbouw in het verdomhoekje gekomen en daarmee ook de onderzoeksfinanciering. Na de Tweede Wereldoorlog had voedselproductie hoge prioriteit, maar in de jaren zeventig en tachtig verdampte die waardering. Landbouw kreeg tal van negatieve associaties: overproductie, mestoverschot, pesticiden, insecticiden. Het ministerie van LNV verloor aan kracht en er werd bezuinigd op het praktijkonderzoek en de voormalige DLO-instituten. Ook de landbouwuniversiteit had daar last van – tja, die naam. Studenten keerden zich af. Begin jaren tachtig telden de vijf (!) opleidingen in de plantenteelt van de, toen nog, landbouwhogeschool driehonderd eerstejaars, dat aantal daalde naar veertig halverwege de jaren negentig. Het dieptepunt moest toen nog komen: in 2004 begonnen niet meer dan vijf eerstejaars aan een plantenopleiding. Een onhoudbare situatie.

Rapport Peper

DLO en de universiteit leidden beide een zieltogend bestaan en voor ingewijden was het wel duidelijk: krachten bundelen of omvallen. Dick de Zeeuw was een van de eersten die een samengaan opperde. Hij wist waar hij het over had, tussen 1976 en 1985 was hij directeur van de Directie Landbouwkundig Onderzoek van het ministerie, de vier jaar daarna voorzitter van de landbouwuniversiteit. Hij en oud-hoogleraar Rudy Rabbinge fluisterden het idee van een verbintenis in bij landbouwminister Van Aartsen. Deze vroeg in de herfst van 1995 aan politicus Bram Peper om een advies op te stellen over de toekomst van de "kennisinfrastructuur van de landbouwsector". In mei 1996 presenteerde Peper een – onder oud-Wageningers beroemd – rapport dat de geboorte zou inleiden van Wageningen UR. Na een rondgang bij universiteiten, scholen, bedrijven, ngo’s en ambtenaren concludeerde Peper dat ‘de positie van de Nederlands landbouw ernstig wordt bedreigd’. Voor ‘het agri-kenniscentrum Wageningen en omgeving’ zag hij toekomst als het een holding werd met twee werkmaatschappijen: één voor het wetenschappelijk onderwijs en promotieonderzoek, en één organisatie voor het probleem-georiënteerd onderzoek. Die tweede zou delen van DLO, van het praktijkonderzoek én van de landbouwuniversiteit omvatten. Peper wilde, naar Amerikaans voorbeeld, onderzoek en onderwijs uit elkaar halen: ‘Vanwege hun specifieke karakter dienen de functies onderwijs en onderzoek organisatorisch in verschillende eenheden ondergebracht te worden.’ Dat laatste bleek een brug te ver. Een visionair plan misschien, maar alleen al het opknippen van de universiteit in eerste (doctoraal) en tweede fase (promotie) zou een aanzienlijke wetswijziging betekenen. Maar een holding kwam er wel. De DLO-instituten werden losgekoppeld van het ministerie en met de universiteit onder één college van bestuur gebracht. In 1997 werd Cees Veerman aangesteld als eerste bestuursvoorzitter. Op 29 april 1998, 15 jaar geleden, benoemde minister Van Aartsen een Raad van Toezicht en tekende de stichtingsakte van wat toen nog heette Kenniscentrum Wageningen.

Optimisme

Dat alles ging niet zonder slag of stoot. De begintijd was zwaar, zo heeft Cees Veerman ooit laten vallen bij topambtenaar Tjibbe Joustra. ‘Er heerste een depressieve stemming’, vertelde toenmalig rector Bert Speelman in 2008 aan Resource. Op de werkvloer keken DLO’ers jaloers naar de universiteit, waar wetenschappers zonder zich om de markt te bekommeren hun onderzoek konden doen. De DLO-directies zagen de academici als ordeloze kinderen aan de borst van de overheid. De universiteit moest in die tijd niets hebben van de markt, samenwerking met bedrijven zou het academische klimaat alleen maar beschadigen. Nog in hetzelfde jaar kreeg de universiteit een korting opgelegd van 25 miljoen euro, uit het regeerakkoord van Paars II. Vier opleidingen en 25 leerstoelen werden geschrapt. De onrust was groot: er kwamen inspraakbijeenkomsten en demonstraties. In 2003 kwam daar nog een bezuiniging bij van 50 miljoen euro, bij vooral DLO. Toch begon vanaf die tijd het optimisme te groeien. Samen haalden DLO en universiteit relatief makkelijk grote EU-projecten binnen – dat stimuleerde. En er kwam nieuwbouw; op de campus werd veel onderzoek geconcentreerd in Gaia, Lumen en Atlas. Voedselproductie kwam maatschappelijk weer in de lift en daarmee de belangstelling voor Wageningse opleidingen. De studenteninstroom begon te stijgen. Forum verrees op de campus. Studenten waardeerden het kleinschalige Wageningse onderwijs steeds meer. In 2005 bereikte de universiteit de eerste plek in de Keuzegids Hoger Onderwijs, een positie die ze sindsdien niet meer afstond. De organisatie breidde uit. De drie groene hogescholen uit Velp, Leeuwarden en Deventer sloten aan (voor even dan). Er kwam één groot instituut voor het schelpdier-, visserij- en kustonderzoek onder de paraplu van Wageningen UR: Imares. Daar ontstonden al snel gezamenlijke projecten met universitaire onderzoekers.

Herrezen

Er bleef weerstand, maar op minder plekken. Zo is bij de sociale wetenschappen de integratie nauwelijks tot stand gekomen: het LEI in Den Haag en de Leeuwenborch weten elkaar nauwelijks te vinden. Maar voor veel universitair onderzoekers bij de kenniseenheden Plant en Dier bleek de vrees dat fundamenteel onderzoek niet kan gedijen in een zakelijke omgeving ongegrond. Wat meehielp: vanaf 2006 kreeg de universiteit drie jaar achterelkaar een prestigieuze Spinoza-premie – de hoogste Nederlandse onderscheiding voor fundamentele wetenschap. In 2010, vijftien jaar na de voorgestelde sterfhuisconstructies, is Wageningen UR het lichtend voorbeeld voor het Haags topsectorenbeleid. In het regeerakkoord van Rutte I wordt de "Food Valley in Wageningen" geroemd, in de regeringsverklaring van Rutte II staat de landbouwsector symbool voor de innovatiekracht van Nederland. En nu, in 2013? De bouwsector verkeert in grote crisis, maar op de campus verrijzen het ronde pand van hogeschool Stoas, de witte laboratoria van FrieslandCampina en het robuuste Orion. Elke dag rijden duizenden forenzen stapvoets over de Mansholtlaan, staat er een fietsfile op de Churchilllaan en vertrekt elke tien minuten een volle bus 88 vanaf het station. Allemaal op weg naar de plek die bijna een kale vlakte was gebleven.

Plantenveredeling, een sprookjeshuwelijk

Zélfs bij Plantenveredeling begon het met animositeit. ‘In het begin vond je mij maar een rare knakker,’ zegt de DLO’er Ton den Nijs tegen de hoogleraar Richard Visser. Visser kende aanvankelijk alleen zwakke punten van Den Nijs. Hij was een ouwehoer en een betweter, zo had hij tenminste horen zeggen. Op de kamer van Visser blikken ze samen terug op de fusie van de DLO-unit en de leerstoelgroep Plantenveredeling. Aan de kast hangt, bijna spottend, een poster van Loesje: ‘Nieuwe trend – een beetje bedrijf heeft een eigen universiteit.’ Nergens anders is de integratie verder doorgevoerd dan bij Plantenveredeling. De hoogleraar is tevens business unit manager. DLO- en universitair onderzoekers zitten op één kamer. DLO’ers geven soms onderwijs, universitaire wetenschappers doen soms beleidsondersteunend onderzoek. Veel collega’s weten van elkaar niet of ze een DLO- of een WU-contract hebben. Ja, op Goede Vrijdag – dat is een verplichte vrije dag bij de universiteit. De aanzet tot het huwelijk kwam van de huidige rector. Martin Kropff, toen directeur van de kenniseenheid Plant Sciences, stelde voor clusters te maken van leerstoelgroepen en business units. In de eerste gesprekken was het aftasten. Den Nijs: ‘Het was zoals egeltjes vrijen.’ Hij leidde in die tijd het DLO-onderzoek naar plantenveredeling. Er was enig contact, vooral via stagiaires. ‘Wij vertelden ze niet alles. Ik weet nog dat onze onderzoeker Chris Mollema een geurstof ontdekte die de komkommer resistent maakt voor een vraatinsect. Dat wilden we patenteren. Dus mocht Marcel Dicke, de hoogleraar entomologie, dat absoluut niet weten!’ Visser: ‘En alles wat wij met bedrijven deden, zagen zij als een regelrechte aanval.’ In 2005 fuseerden beide groepen. Richard Visser werd het hoofd. ‘Ik leidde het als een universitaire groep. Iedere onderzoeker werd aangemeld en indien mogelijk lid van onderzoekscholen en iedereen werd belast met het begeleiden van promovendi.’ De integratie is nu wel voltooid, constateert hij. ‘In het begin hadden we het nog over wij en zij, maar dat is nu verdwenen. Er kwamen nieuwe mensen, de meesten zullen niet eens weten dat het vroeger aparte afdelingen waren.’

Leave a Reply


Je moet inloggen om een comment te plaatsen.