Wetenschap - 1 januari 1970
Diarree door campylobacter
Diarree door campylobacter
Ieder uur raken 34 Nederlanders geïnfecteerd met campylobacter, ofwel driehonderdduizend mensen per jaar. Salmonella veroorzaakt iets minder slachtoffers: gemiddeld veertien mensen per uur, 130duizend per jaar. Beide bacteriën veroorzaken ongeveer dezelfde symptomen: koorts, misselijkheid, diarree en darmkrampen. Bij salmonella is het meestal na zo'n drie dagen over, campylobacter kan het een week volhouden
Eigenlijk is besmetting met de beide bacteriën niet nodig. Wie hygiënisch werkt, zijn vlees altijd goed gaar kookt en de plank of het bord waar het rauwe vlees op heeft gelegen meteen afwast, kan geen infectie krijgen. Maar zo werkt het niet in de praktijk. Iedereen is wel eens slordig en iedereen eet wel eens wat te rauw vlees bij een barbecue
Jan van der Haar Huisvesting van kippen
Naam Jan van der Haar, 54 jaar
Project Emissie-arme huisvestingssystemen bij vleeskuikenouderdieren
Instituut Praktijkonderzoek Pluimveehouderij
Budget Circa 1,2 miljoen in vijf jaar
Aanvang project 1994
Looptijd Tot april 1999
Financiers LNV en bedrijfsleven
Partners Firma's die de huisvestingssystemen ter beschikking stelden
Traditioneel lopen vleeskuikenouderdieren in een grote stal vrij rond. Een deel van de vloer is bedekt met strooisel, een ander deel bestaat uit roosters. De mest blijft daar de hele legperiode liggen, ongeveer een jaar. Daardoor gaat het broeien, waarbij er flink wat ammoniak kan ontsnappen. We zijn op zoek gegaan naar systemen waarin minder ammoniak vrijkomt.
We hebben twee alternatieve huisvestingssystemen onderzocht, allebei volieresystemen. Daarbij kunnen de dieren opvliegen naar etages in de stal. Zo passen er meer kippen in de stal dan bij het grondsysteem. Bij leghennen bestaan die systemen al wat langer. De mest valt op mestbanden, zodat je iedere week de mest uit de stal kunt halen. Continu wordt er lucht over de mest geblazen om die te drogen. Zo vermindert de ammoniakuitstoot met zeventig procent tot 170 gram ammoniak per dierplaats per jaar. Bij het andere volieresysteem bliezen we ook lucht over het strooisel heen. Daar was de ammoniakuitstoot nog iets lager: 130 gram per dierplaats per jaar. Aan beide systemen is nu een Groen Label toegekend.
Maar met het beperken van de ammoniakuitstoot alleen ben je er niet. De technische resultaten mogen niet onderdoen voor het traditionele systeem. En dat bleek tegen te vallen. Deze moederdieren worden gefokt op de vleesproductie. Zij leggen de eieren waar de vleeskuikens uit moeten komen. Dat betekent dat de dieren zwaarder zijn dan leghennen, waardoor ze minder makkelijk omhoog en omlaag kunnen vliegen. Ter vergelijking: leghennen wegen ongeveer twee kilo, deze vleeskuikenouderdieren 3,5 kilo. Daardoor is er wat meer uitval bij de etagehuisvesting dan bij de grondhuisvesting. Als oplossing hebben we de niveauverschillen wat kleiner gemaakt en langs de bovenste etage gaas aangebracht, zodat de dieren niet van bovenaf naar beneden konden vliegen. Dit had wel effect, maar de uitval onder de dieren bleef groot, zo'n veertien procent. Normaal is de uitval gemiddeld tien procent.
Ook de bevruchting nam aanvankelijk wat af. Dat had met het gewicht van de hanen te maken. Die wegen toch al gauw 4,5 tot vijf kilo. We weten nu dat de hanen niet te zwaar mogen worden, dan blijft de bevruchting op peil.
Voor het milieu werkt de voliere dus goed, maar vanwege de technisch mindere resultaten zijn ze nog niet zo geschikt voor de praktijk. Mogelijk werkt een eenvoudiger systeem wel. Maar op dit moment ligt de prioriteit van het onderzoek bij het verbeteren van het welzijn, zoals een goede huisvesting en verzorging en achterwege laten van ingrepen als snavelbekappen. L.N
Hoge bomen, weinig wind
Ja, het klinkt bijna triviaal. Het Nederlandse landschap wordt al eeuwenlang bepaald door windsingels die boeren aanleggen om de wind te temperen. Zo beperken ze bijvoorbeeld de verdamping van het vocht in de grond. Maar we dachten altijd dat dat alleen lokaal een rol speelde. In Groningen hebben ze aangetoond dat zulke elementen ook op regionale schaal de windsnelheid beïnvloeden. Systematisch wordt de wind door lijnvormige landschapselementen meer afgeremd dat we dachten
Elk oppervlak heeft een ruwheidselement. Schuurpapier is duidelijk ruwer dan ijs. Dat geldt ook voor landschapselementen: bomen zijn ruwer dan gras. Hoe meer meters van dergelijke elementen in een landschap, hoe hoger de ruwheid
Nu zou je snel verwachten dat hoe groter de verzameling ruwe elementen is - bijvoorbeeld een bos - des te groter is de windremmende werking. Maar een bos werkt naar verhouding minder windremmend dan een paar rijen bomen. En dat is ook logisch: al die boomtoppen op ongeveer dezelfde hoogte verminderen de ruwheid van het oppervlak
Het bijzondere van het Groningse onderzoek is dat je daarmee vuistregels kunt opstellen over de invloed van lijnelementen in een landschap op regionale schaal - op het niveau van een halve provincie
Wat heb je nu aan zulk onderzoek? Wetenschappelijk gezien bevredigt het de nieuwsgierigheid. En hier in Wageningen kunnen we die vuistregels gebruiken om ons eigen onderzoek te toetsen
Praktisch kun je er ook van alles mee. Je kunt bijvoorbeeld schatten hoeveel windenergie in een bepaald gebied haalbaar is. En voor een architect is het belangrijk te kunnen schatten hoeveel een gebouw afkoelt door de wind. Ook voor de landbouw is een accurate, regionale schatting van de windkracht van belang. Als een boer pesticiden gebruikt, wil hij niet dat het middel uitwaait naar de sloot of de buurman. Hetzelfde geldt voor de verspreiding van ammoniak bij het bemesten
Dat het zonder dijken en bomenrijen tien procent harder gaat waaien in Nederland - ik kan me voorstellen dat je dat in een persbericht zegt, want je wilt het natuurlijk wat aandikken. Het is ongetwijfeld waar, maar wat moet je ermee? Ik denk dat ze de invloed van die lijnvormige elementen hebben vergeleken met een situatie waarin je die zou vervangen door gras, maar er zal natuurlijk niemand voorstellen om alle dijken en bomenrijen te vervangen door gras. Wie haalt er nu in de praktijk een dijk weg? Misschien als de overheid zou overwegen een polder te laten onderlopen ten behoeve van de recreatie, dan kun je uitrekenen hoeveel plezier zeilers daarvan hebben
risk maakt beslissingstheorie populair
Voor de komst van de pc kwamen er pakken papier met source codes aan te pas. Je moest soms zelf nog de vergelijkingen gaan afleiden. Nu kun je als overheid, groot bedrijf of boer de consequenties van je beslissingen met een druk op de knop zichtbaar maken, zegt dr Ruud Huirne van de leerstoelgroep Agrarische bedrijfseconomie. Huirne geeft, samen met de professoren Brian Hardaker en Jock Anderson, tussen 21 en 26 juni de cursus Riskmanagement voor het Instituut Post-Hoger Landbouwonderwijs. Zij onderwijzen de achterliggende theorie, het begeleidende denkwerk, aan enkele tientallen cursisten, afkomstig van universiteiten, bedrijven en landbouworganisaties uit veertien landen
Mensen nemen in het algemeen irrationele beslissingen. Dat is een basisgegeven uit de psychologie, aldus Huirne. Mensen schatten heel kleine kansen dikwijls groter in dan ze zijn, terwijl ze de neiging hebben om vrij grote kansen te onderschatten. Denk maar aan de paniek rond BSE, of aan het feit dat er nog zoveel mensen roken. Je ziet ook dat mensen de kans op natuurlijke catastrofes onderschatten, en de kans op man-made rampen veel groter inschatten dan ze zijn. De technieken die op de cursus worden geleerd, moeten dat veranderen
Huirne schetst aan de hand van een eenvoudig voorbeeld welk verschil de onderwezen kennis en technologie in de praktijk moet maken. Stel: een voorlichter wil een boer duidelijk maken wat het uitbreken van een besmettelijke ziekte als varkenspest voor zijn bedrijf zou betekenen. Als die uitbreekt, heeft niet elk bedrijf daar last van. De kansverdeling stop je in het programma. En als de varkenspest toeslaat op een bedrijf, dan kan de schade mee- of tegenvallen afhankelijk van de duur van de leegstand. Ook dat is een kansverdeling, die je invoert. Vervolgens kan de voorlichter de boer laten zien, wat volgens het meest pessimistische en het meest optimistische scenario de schade is. Met die gegevens kun je als agrariër gefundeerd beslissen of je je verzekert of niet, en of je hygiënemaatregelen gaat treffen of niet.
Eon van de cursisten is Henk Wentink, productiemanager bij Holland Genetics, een coöperatief KI-bedrijf. Leert hij hier iets wat hij gaat gebruiken? Dat zeker, zegt hij. Ik ben bij mezelf aan het nagaan wat voor informatie we al hebben, en wat we nog zouden moeten verzamelen, om deze benadering toe te passen. Toch heeft hij niet het idee dat hij in het verleden andere beslissingen zou hebben genomen als hij over deze technologie had beschikt. Maar dat komt ook omdat de cursus net is begonnen. Vrijdag is dat misschien anders. W.K