Wetenschap
Achtergrond

‘Boer rond 1800 was verder dan wij’

Plantonderzoeker Frans Aarts werkte jarenlang aan de vraag hoe melkveehouders hun grond, gewassen en mest zo goed mogelijk kunnen benutten. Tot zijn verrassing ontdekte hij dat zijn armoedige voorouders in de Peel en Kempen dit omstreeks 1800 al heel goed wisten. Hij schreef er een boek over.
Albert Sikkema

Op deze plek in Deurne stond ooit de ouderlijke boerderij van onderzoeker Frans Aarts (zie zwart-wit foto). Foto: Guy Ackermans

Nederlandse veehouders gooiden circa dertig jaar geleden veel te veel mest op hun land, waardoor ze het milieu vervuilden. Het was aanleiding voor Frans Aarts, onderzoeker bij Plant Research International (nu: Wageningen Plant Research), om een plan te ontwikkelen voor een milieuvriendelijk proefbedrijf voor de melkveehouderij. Het bedrijf – De Marke – opende in 1992 de deuren in het Gelderse Hengelo en Aarts werd er projectcoördinator.

Nog voor de opening tekende Aarts de kringloop van voedingsstoffen op de boerderij. Hij rekende uit hoeveel voedingsstoffen er in het voer zaten en hoeveel daarvan in de koe terechtkwamen, hoeveel stikstof en fosfaat de koe uitscheidde in de mest, hoeveel daarvan op het land kwam, hoeveel daarvan weer werd opgenomen door het gras en de mais, die vervolgens weer dienden als veevoer. ‘We bedachten hoe we die kringloop konden sluiten. Daarna gingen we op het proefbedrijf meten of ons model klopte.’

De Marke werd een begrip in de sector. ‘We produceerden evenveel melk als een gemiddeld bedrijf, met minder voeraankoop en nauwelijks kunstmest op de slechtste grond van de Achterhoek.’ De praktijkkennis is inmiddels verplichte kost voor de melkveehouders, die met de Wageningse KringloopWijzer de kringloop aan meststoffen op de boerderij in beeld moeten brengen om melk te mogen leveren.

Achterlijk

Met al zijn kringloopkennis in het achterhoofd bestudeerde Aarts het afgelopen jaar de landbouw in de Peel en Kempen omstreeks 1800. Hij schreef er een boek over. ‘Ik kom uit Deurne, mijn voorouders ook. Vroeger was het daar doffe ellende. Mijn voorouder Mathijs Aarts is er in 1781 geboren. Zijn vrouw overleed toen ze 37 jaar was, enkele maanden na de bevalling van hun vijfde kind. Hij hertrouwde, waarna nog drie kinderen werden geboren. Toen Mathijs op 61-jarige leeftijd stierf, waren zeven van deze acht kinderen al gestorven. Alleen mijn overgrootvader leefde nog. Hij was 10 jaar.’

In die tijd was Brabant een kolonie van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden, die zware belastingen oplegde. Bovendien kwam er geregeld een leger langs dat voedsel confisqueerde. Aarts las veel over deze periode, maar miste de landbouwkundige blik. ‘De historici meldden dat de Brabantse landbouw achterlijk was, maar ik ben zelden een achterlijke boer tegengekomen. Hij boert met redenen; er zijn steeds oorzaken. Die wilde ik vinden.’

Iets uit niets

Aarts’ voorouders op de arme zandgrond rond Deurne konden geen veevoer en mest kopen, maar haalden toch verrassend hoge opbrengsten, ontdekte de onderzoeker toen hij werkte aan zijn boek. ‘Ze ontwikkelden de plaggencultuur. Graslanden werden gehooid en er werden plaggen gestoken die samen met heidemaaisel gebruikt werden als strooisel op stal. De stalmest ging naar de akkers. Ze concentreerden de mest op de akkers en verarmden zo de omgeving.’

Een veehouder weet nu vaak minder van gewassen dan de doorsnee volkstuinder

Dit was geen duurzame landbouw, waarschuwt Aarts. ‘Die jarenlange verarming van de omgeving gaat een keer fout. Op enig moment verandert de hei in een stuifzandvlakte.’ Maar knap was het ook. ‘De Kempense boer maakte iets uit niets. Hij ging de koeien opstallen, om hun mest beter te kunnen benutten. Toen het veevoer slechter verteerbaar werd, ging de boerin het koken zodat de koeien het wel vraten. De boeren schepten oude bodemlagen naar boven om de bodemvruchtbaarheid te verhogen. En ze gingen spurrie telen in het najaar om extra veevoer te hebben. Ze compenseerden de voortgaande uitputting met steeds meer arbeid.’

De Franse bezetting maakte uiteindelijk een einde aan de roofbouw. Brabant veranderde van een kolonie in een provincie en belastingen werden niet langer naar Holland gebracht, maar geïnvesteerd. Bovendien stopten de boeren met de verkoop van rogge. Die voerden ze voortaan aan hun koeien, waardoor de veestapel toenam en er voldoende mest beschikbaar kwam. Rond 1900 was er in de Peel en Kempen sprake van evenwichtsbemesting.

Mestoverschotten

Wanneer ging het mis en werd de Peel het symbool van mestoverschotten, verzuring en stankoverlast? ‘Na 1950’, zegt Aarts. ‘Ik heb het zelf gezien: je kreeg een uittocht uit de landbouw, boerenzonen werden bouwvakker en die kwamen terug om op een stukje grond van het ouderlijk bedrijf een varkensstal te bouwen. In Brabant had je grote gezinnen die hard werkten en alles zelf deden. Het veevoer was goedkoop, de mest was geen probleem, dus de uitbreiding van de varkensstapel ging in een gigantisch tempo.’

Toen had het landbouwministerie meteen moeten ingrijpen, stelt Aarts, maar dat gebeurde niet. Pas veel later pakte het ministerie van VROM (milieu) de regie en mocht Aarts proefbedrijf De Marke opzetten. Dan zijn we terug in 1992.

Sinds die tijd is het milieu sterk verbeterd, constateert Aarts. ‘In de jaren tachtig gebruikte de melkveehouder nog 400 kilo stikstof per hectare, nu 100 kilo, en minder dierlijke mest. En de opbrengsten zijn nog steeds goed. Ik denk dat het nog 20 procent efficiënter kan, zonder opbrengstverliezen. Boeren kuilen het gras nu bijvoorbeeld in, maar misschien kun je het ook anders bewerken zodat er meer voedingsstoffen beschikbaar komen. In 1800 kookten de boerinnen het voer, is dat zinnig?’

Q-koorts

Boeren in Peel en Kempen omstreeks 1800, Frans Aarts, ISBN 978-94-632-3022-3. Zie www.peelenkempen.nl

Er moet wel echt iets veranderen op het gebied van milieuvervuiling, ziektekiemen en landschap, zegt Aarts, want boeren overleven niet zonder een goede verstandhouding met de samenleving. Ook in de Peel en Kempen is de sfeer verslechterd, signaleert hij. ‘Ik kom uit een landbouwomgeving. Dat is je nest, dus je accepteert lange tijd hoe het gaat. Maar op enig moment merk je: dit is mijn nest niet meer, dit stinkt. Ik denk dat de Q-koorts een omslagpunt was. Het was al bekend dat Q-koorts schadelijk was, maar de bevolking werd niet ingelicht. Er zijn mensen doodgegaan en gehandicapt geraakt. Toen was het: dit is mijn landbouw niet meer.’

De agronoom mist nog iets in de hedendaagse landbouw: kennis. ‘Het klinkt misschien gek, maar de Brabantse boer rond 1800 was verder dan wij nu. Vroeger had je gemengde bedrijven, de boeren konden vee houden en gewassen telen. De kennis daarover is de laatste veertig jaar snel achteruit gegaan. De veehouder is veekundig, maar weet vaak minder van gewassen dan de doorsnee volkstuinder. Hij kan veel meer van het land halen. We moeten terug naar de koppeling tussen de boer en zijn grond. Alleen dan krijg je efficiënte kringloopboeren.’

Leave a Reply


Je moet inloggen om een comment te plaatsen.